OVER EDUX

Nieuws

Een nieuwe methode voor wereldoriëntatie

17 mei 2019

Ruimte, tijd, mens en samenleving, natuur en techniek, oftewel: oriëntatie op jezelf en de wereld. De naam zegt het al: dit deel van het onderwijs waarmee leerlingen de wereld om hen heen leren te begrijpen.

Er zijn talloze methodes op de markt te vinden die de school, jou als leerkracht, helpen om leerlingen kennis te laten maken met de wereld. Elk van die methodes heeft een eigen insteek op het gebied van oriëntatie op jezelf en de wereld (OJW). Waar de ene methode de zaakvakken (aardrijkskunde, geschiedenis, natuur en techniek) apart aanbiedt, werkt de andere methode middels een geïntegreerde aanpak; waar de ene methode veel aandacht besteedt aan de 21ste-eeuwse vaardigheden, legt de andere meer focus op kennisontwikkeling.

De keuze voor een nieuwe methode voor oriëntatie op jezelf en de wereld, kortweg wereldoriëntatie (WO) of zaakvakonderwijs – is dan ook geen makkelijke. Ben je ervan bewust dat de keuze voor een zaakvakmethode afhankelijk is van meerdere factoren:

  • Waarom kiezen we voor een bepaalde aanpak binnen WO?
  • Hoe willen we dat leerlingen deze wereld leren te begrijpen?
  • Wat helpt ons daarbij?

Oftewel: de gouden cirkel van Simon Sinek, met als kernvraag: waarom doen we wat we doen?

Waarom?

De meest belangrijke factor bij de keuze voor een nieuwe zaakvakmethode betreft de schoolvisie op onderwijs: wat willen wij dat kinderen leren en hoe zetten we daar wereldoriëntatie voor in? Oftewel: waarom is wereldoriëntatie (WO) onderdeel van ons curriculum, wat willen we er al school mee bereiken? WO kan immers voor zoveel meer worden ingezet dan ‘slechts’ het behalen van de kerndoelen.

Professor David Leat (New Castle University) beschrijft op een pakkende manier het belang en de impact van de keuzes die je maakt binnen je curriculum:

’’The importance of curriculum is that it is an expression of our vision of future society, not just a document about what pupils are taught in schools.’’

De keuzes die je maakt binnen je curriculum, en dus ook binnen WO, zijn afhankelijk van de manier waarop je als school tegen bepaalde, maatschappelijke, zaken aankijkt. Stel jezelf als school dan ook eens de volgende drie vragen:

1.      Wat is volgens ons het doel van onderwijs? Moeten leerlingen met name worden voorbereid op de arbeidsmarkt, willen we dat er maatschappelijke vorming plaatsvindt en/of staat individuele persoonlijkheidsontwikkeling hoog in het vaandel bij ons op school?

2.      Wat hebben onze leerlingen nodig als ze de school verlaten? Waarmee moeten ze toegerust zijn? Kennis, vaardigheden, zelfvertrouwen, een onderzoekende houding? Welke rol speelt ons onderwijs in de ontwikkeling van dergelijke cognitieve- en vaardigheidsdoelen?

3.      Wat vinden wij het meest belangrijk om leerlingen mee te geven binnen de WO leertijd? Zijn dat de kennisdoelen, is dat een onderzoekende houding, oplossingsgerichtheid, mediawijsheid, het beheersen van vaardigheden zoals het aflezen van een kaart en informatie verzamelen en/of de meer metacognitieve vaardigheden zoals kritisch denken en ‘leren leren’?

Samengevat: waar sta je als school en waar wil je staan? Wat heb je daarvoor nodig, en wat is de rol van WO daarin?

Hoe?

Als we onze ‘waarom’ van zaakvakonderwijs hebben bepaald volgt daarop de logische vraag: hoe zorgen we ervoor dat ons zaakvakonderwijs tegemoet komt aan deze waarom? Oftewel: op welke manier willen we ons zaakvakonderwijs vormgeven en wat is de rol daarin van zowel leerling als leerkracht?

Wereldoriëntatie kan op veel verschillende manieren worden vormgegeven. Denk bijvoorbeeld aan kennisoverdracht versus kennisconstructie, projectmatig leren of ervaringsgericht leren en aan leren middels eigen leervragen van de leerlingen versus een door de leerkracht gestuurde leeromgeving. De volgende vragen staan hierbij centraal:

1.      Hoe leren leerlingen volgens op het beste op het gebied van WO? Middels kennisoverdracht, door het verwerken van informatie, door te onderzoeken en/of door te ervaren?

2.      Wat moet de rol van de leerkracht zijn binnen het zaakvakonderwijs? Docerend, sturend, begeleidend/coachend of een combinatie? Wie bepaalt de leerstof en de leeractiviteiten? De leerkracht, de leerlingen of samen?

3.      Hoe moet de vormgeving van ons zaakvakonderwijs eruit zien? Denk aan thema’s, projecten en/of aparte zaakvaklessen. Staat daarbij het proces of het product centraal?

Samengevat: hoe bevordert ons onderwijs en de inhoud van het curriculum de gewenste vorming van de leerling? Wat vraagt dit van ons zaakvakonderwijs en van de rol van de leerkracht en de leerling?

Wat?

De laatste, maar zeker niet onbelangrijke vraag betreft de ‘wat-vraag’. We kennen ons doel van zaakvakonderwijs bij ons op school en we weten hoe we dit willen aanbieden: wat gaat ons daarbij helpen? Het simpele antwoord hierop is wellicht: een zaakvakmethode. Maar dan volgt de vraag: welke?

Er zijn talloze methodes op de markt te vinden die elk een eigen insteek hebben op het gebied van WO. Waar de ene methode de zaakvakken (aardrijkskunde, geschiedenis, natuur en techniek) apart aanbiedt, werkt de andere methode middels een geïntegreerde aanpak; waar de ene methode veel aandacht besteedt aan de 21ste-eeuwse vaardigheden, legt de ander meer de focus op kennisontwikkeling. Ten aanzien van de kennisdoelen, ofwel de kerndoelen OJW , maakt de keuze voor een methode minder uit: alle kerndoelen van OJW worden gedekt in de bestaande zaakvakmethodes. De manier waarop die kerndoelen worden aangeboden verschilt echter per methode, zo ook de wijze waarop er al dan geen aandacht wordt besteed aan bijvoorbeeld vaardigheden, houding, talentontwikkeling, wetenschap en technologie, mediawijs en ‘leren leren’.

De verschillen tussen diverse zaakvakmethodes worden dan ook steeds groter en de keuze voor een methode wordt daarmee steeds moeilijker. Buiten bovenstaande keuzemogelijkheden moet er immers ook rekening worden gehouden met praktische voorkeuren. Denk hierbij aan vragen als:

  • Vanaf welke groep willen we WO aanbieden?
  • Moet de methode ook groepsoverstijgend of in combinatieklassen inzetbaar zijn?
  • Willen we een methode met veel of weinig digitale mogelijkheden?
  • Willen we kennis en/of vaardigheden toetsen? Zo ja, in welke vorm?
  • Welke inhoud en didactiek moet centraal staan binnen de methode?
  • Hoe willen we differentiëren binnen WO? Naar niveau, naar tempo, interesse,…?
  • Welke leerkrachthulp is gewenst? Kant en klare lessen of het methodeboek als bron?

Samengevat: wat vraagt onze ‘waarom en hoe’ van de school, de leerkrachten en de leerlingen en welk middel en/of welke methode helpt ons daarbij? De keuze voor een nieuwe zaakvakmethode is niet zo snel gemaakt. Om scholen te helpen bij deze keuze heeft Edux de methodematrix ontwikkeld. De matrix werd eerder al gedeeld en is te downloaden op de website. In de matrix staan vrijwel alle WO-methodes die momenteel worden aangeboden geordend naar visie: helemaal links het zogenaamde leerstofgerichte, meer traditionele, zaakvakonderwijs en helemaal rechts het zogenaamde leerlinggerichte, meer innovatieve, zaakvakonderwijs.

Tot slot

Welke keuze er ook wordt gemaakt voor het aanbieden van zaakvakonderwijs: zorg ervoor dat die gegrond is. Of er gekozen wordt voor een meer traditionele vorm of een meer innovatieve vorm; zorg er in elk geval voor dat er naast aandacht voor de kennisdoelen, ook aandacht is voor andere vaardigheden die in verband staan met onderzoekend leren en kritische en creatieve denkvaardigheden. De wereld om ons heen verandert immers en daarmee het onderwijs ook. Laat het zaakvakonderwijs dan een mooie weg zijn om die veranderende wereld stukje bij beetje te leren begrijpen.

meer weten?

Wil je meer informatie over dit onderwerp? Neem dan contact op met een van de Edux adviseurs (info@edux.nl).

 

Download artikel in PDF